Een arme jongen en een meisje in lompen sprokkelen hout in de sneeuw. Ze komen langs een kleermaker, een slager en een bakker, die allemaal medelijden hebben met de kinderen. Later komen ze thuis. Hun arme moeder zet hen het enige voedsel voor dat ze kan: oud brood. De kinderen maken zich klaar om naar bed te gaan; In hun dromen vullen visioenen van ijs en donuts, snoepjes en taarten hun slapende geest. Zullen ze wakker worden in dezelfde droevige situatie?